In de elfde en twaalfde eeuw is West-Europa
een kleurrijke lappendeken, met daarin overal kleine geïsoleerde woongemeenschappen
waar Feodale heren over regeren als vorst. Voedsel en goederen worden voor
eigen gebruik geproduceerd. Het katholieke geloof wordt door alle volken in het
vroegere West-Romeinse Rijk aanvaard. Kerken en kloosters waren belangrijk. De
pelgrimages, waartoe de kerk opriep werden massaal gedaan.
Bij het binnentreden van een kerk kregen de
bezoekers te maken met het verschrikkelijke laatste oordeel dat in het laatste
bijbeldeel, de Apocalyps, wordt beschreven. Een verschrikkelijke vernietiging
van de mensheid waarna er beoordeeld wordt of je het ware geloof hebt, alleen
dan zul je na de vernietiging opstaan en toetreden tot het eeuwige leven. Dit
scenario zorgde voor angst onder de mensen, angst voor de almachtige God.
Hiernaast was er ook angst voor de onbekende buitenwereld. Maar daartegen zou
de lagere adel bescherming bieden. Er waren namelijk heldhaftige ridders die ze
zouden beschermen. De avonturen van deze ridders staan later model voor de
ridderroman. In de kloosters wordt geleefd volgens vaste voorgeschreven regels.
Al vanaf de 6de eeuw schrijft deze regel voor dat er op vaste tijden
gebedsdiensten zijn: de getijden. Iedere week worden volgens een vast rooster
alle 150 psalmen gezongen en
omlijst met andere gezangen en gebeden in het Latijn.
Iedere streek had zijn eigen melodieën. Volgens
oude bronnen komt het door Paus Gregorius de Grote dat hierin ordening is
aangebracht. Vandaar dat de benaming voor de gezongen psalmen Gregoriaans is.
Kenmerken:
- Een stemmige vocale (niet gezongen);
- melodie in een niet maatgebonden ritme.
De zang van de monniken is altijd bestemd voor
de liturgie. De liturgie zijn alle vaste rituelen van een mis. Het liturgisch
drama ontstaat vanuit de gezongen missen, waarin zo nu en dan sprake is van een
soort rolverdeling en van beperkte dialogen. Er wordt dus meer drama en
spektakel toegevoegd. Polytonie had hier een bijdrage bij. Door de meerstemmige
muziek kan er meer emotie worden toegevoegd aan de gezongen teksten.
Cluny is een gebied in Midden-Frankrijk. Door
veel geschenken e.d. is de abdij te Cluny heel rijk geworden en konden ze
honderden kloosters bouwen en hun kerk mooi versieren. Tegenwoordig ziet de
Cluny-kerk er sober uit, omdat al het goud en zilver niet meer open en bloot in
de kerk ligt.
In de geschriften van Bernardus van Cilairvaux
wordt pracht en praal van de Cluniacenzers aangevallen. De kerken van zijn
orde, de Cisterciënzers maken een soberder indruk dan de Cluny-kerken. Voor de
liturgie stelt Bernardus nieuwe regels op, waarin voor uiterlijk vertoon geen
plaats meer is. Inhoudt wordt belangrijker dan uiterlijk.
In Frankrijk worden hofmuzikanten troubadours
of trouvères genoemd. Vaak zijn deze van adellijke komaf en hebben een opleiding
in een klooster gehad. Belangrijk onderdeel van hun repertoire zijn de
minneliederen, hierin wordt de hoofse liefde bezongen.
Vaganten of vagebonden zijn middeleeuwse
straatartiesten die van stad naar stad trekken. Zij staan laag in aanzien. Over
de kunsten van hen is nauwelijks iets bekend, omdat hun muziek weinig werd
opgeschreven en een deel werd geïmproviseerd.
De Romaanse stijl hield vooral in dat de stad
niet draaide om de kerk, maar bijvoorbeeld om het stadhuis. En de dikke muren
waren kenmerkend en dienden voor de veiligheid van de bewoners.
De gotische stijl is kenmerkend voor dat de kerk wel centraal staat.
Bij de gotische architectuur is ook meer aandacht voor versiering en door
betere skeletbouw kan er hoger gebouwd worden. Kerken hadden vaak hoge
spitsbogen en spitse torens. De versiering in de kerken moeten zorgen
voor een sfeer tussen de hemelse heerlijkheid en het slijk der aarde. Abt Suger
van de Saint Denis was iemand die dit steunde Zijn idee was om de gedachten: God
is licht, over te brengen, hiervoor werden de grote glas in lood ramen bedacht.